‘Samen opleiden moeten we de norm maken’

08 december 2019
Meer studenten van de lerarenopleiding laten kiezen voor het mbo. Meer contact tussen de hbo-opleidingen en het mbo, en vaker samen opleiden in mbo-opleidingsscholen. Ambities die deel uitmaakten van de agenda ‘Meer samen’ van MBO Raad en de Vereniging Hogescholen. Na twee jaar is er reden tot tevredenheid, zo blijkt tijdens een diner pensant.

Tweeëneenhalf jaar geleden, op 24 mei 2017, gaf een eerste diner pensant in Nieuwegein een aftrap van wat daarna in Meer samen handen en voeten kreeg: een gezamenlijke agenda van mbo en hogescholen op het terrein van opleiden van docenten voor het mbo. Veel van de toen door het Platform Samen Opleiden en professionaliseren uitgenodigde bestuurders en opleiders van mbo-docenten schuiven nu in Wageningen opnieuw aan tafel. Dat doen ze samen met studenten van de lerarenopleiding, die hun eigen ervaringen komen inbrengen. Het is duidelijk dat de meeste aanwezigen elkaar niet alleen maar kennen van die dag in mei 2017; een mooie illustratie van de toegenomen samenwerking tussen hbo en mbo.

De start van de bijeenkomst in Wageningen is vrolijk. Daar is alle reden toe. Als eerste is de samenwerking tussen hbo en mbo op het gebied van het opleiden van docenten de laatste twee jaar flink versterkt. Dat stemt Frank van Hout, bestuurder van het Friesland College en bestuurslid MBO Raad, tevreden, maar nog niet voldaan. ‘Samen opleiden moeten we, binnen tien jaar, tot de norm maken.’ Wat opleidingsscholen in het mbo betreft, zijn op de landkaart van Nederland bijna overal vlaggetjes te plaatsen. Alleen Noordoost-Nederland en Limburg zijn nog te leeg. Ook de samenwerkingsverbanden tussen mbo, lerarenopleidingen en bedrijfsleven floreren.

En misschien wel het belangrijkste: steeds meer studenten van de lerarenopleiding kiezen bewust voor het beroepsonderwijs. Toenames van 33% of meer in de laatste jaren zijn geen uitzondering. Het mbo is momenteel spannend en hot, zo klinkt het vanuit de zaal, ‘studenten aan de docentopleidingen zien het als de richting van de echte beroepen.’ Andere benoemde successen zijn dat het mbo beter in beeld is als goede, volwaardige werkplek, dat er (meer) maatwerk mogelijk is bij instroom en dat het inductiebeleid voor startende docenten flink is verbeterd.

Vanzelfsprekend zijn er ook nog uitdagingen aan te gaan en kansen te benutten. Zoals nadenken over hoe je de hybride docent – waar iedereen hoge verwachtingen van heeft – goed kunt inzetten. En wellicht zou het voor sommige mbo-opleidingen een goed idee zijn om PDG pas vanaf acht uur lesgeven per week verplicht te stellen, in plaats van de vier uur die nu geldt. Jan Bogerd van de Hogeschool Utrecht is er trots op dat er beter wordt opgeleid: ‘Een volgende stap is docenten beter vasthouden, ervoor zorgen dat docent-zijn op het mbo voor hen voldoende ambitieus is.’

Daar hoort als vanzelf een leven lang ontwikkelen bij: vlieguren maken, maar ook verdere professionalisering. Van de docentopleiders – het afgesproken gespreksonderwerp tijdens het hoofdgerecht – en van de docenten zelf. Docenten in ontwikkeling houden betekent onder andere ze aansporen om uit hun comfortzone te komen. Niet de eigen manier van lesgeven zo stevig mogelijk vasthouden, maar openstaan voor nieuwe ontwikkelingen. Met als kers op de taart dat ze daarmee voor zichzelf als docent toekomstperspectief creëren. Aan de tafels wordt verder een grote rol toegedicht aan de opleidingsscholen, als een soort vliegwiel voor professionalisering. Daarnaast blijft ‘samen’ het toverwoord. Studenten, leraren en lerarenopleiders, in de context van het beroep, samen van elkaar laten leren bijvoorbeeld. En zorgen dat de expertise van het mbo in de opleidingsteams van de opleiders terechtkomt. Het moet verder logisch zijn dat je, wanneer je mbo-docenten opleidt, je zelf ook ervaring hebt met lesgeven op het mbo.

Als toetje van de avond mag de rol van kennisdeling (of kenniscirculatie) en onderzoek bij het opleiden en professionaliseren van de mbo-docent onder het vergrootglas. Het meer samen onderzoek doen door practoraten en lectoraten is hierin een eerste positieve tendens. Tegelijkertijd blijft het van belang om onderzoek klein te houden en dicht bij de beroepspraktijk van de mbo-docent. Onderzoek is immers slechts een middel, de praktijk moet er iets aan hebben. Daarnaast is het belangrijk dat de kennis die onderzoekers hebben vergaard, te benutten voor het mbo. Dat betekent beter delen van de kennis, maar ook de onderzoeker zelf binnenboord houden. Bijvoorbeeld door hem op zijn onderzoeksgebied binnen de school en binnen zijn team als expert te waarderen én in te zetten.

‘Geweldig dat we een hele avond hebben mogen praten over hoe tof het mbo is’, zo vat een van de deelnemers het gedeelde gevoel adequaat samen.