‘Internationalisering mbo moet meer aandacht krijgen’

26 juni 2018
Het belang van internationalisering voor het mbo is tot nu toe onderbelicht gebleven, vindt minister Van Engelshoven. In haar visiebrief die zij begin juni schreef, stelt zij maatregelen voor om internationalisering te bevorderen. In een interview vertelt zij waarom het zo belangrijk is dat er meer mbo-studenten naar het buitenland gaan.

Begin juni stelde minister Van Engelshoven in de brief ‘Internationalisering in evenwicht’ dat het percentage mbo-studenten met internationale ervaring tussen 2013 en 2015 is gestegen naar zeven procent. Dat is volgens haar echter niet genoeg. Haar expliciete ambitie is om de uitgaande mobiliteit (Nederlandse mbo-studenten die naar het buitenland gaan voor een deel van de studie of de stage) de komende vijf jaar te verhogen naar tien procent. Meer hierover kun je lezen in het bericht Minister wil meer mbo-studenten naar het buitenland. In de nieuwsbrief van Nuffic gaat ze nader in op internationalisering in het mbo. ‘Ik vind het belangrijk om echt een impuls te geven aan de uitgaande mobiliteit. Daarom verbind ik hier een concreet doel aan’, zegt Van Engelshoven in de Nuffic-nieuwsbrief. ‘Je ziet dat steeds meer mbo-studenten voor studie en stage naar het buitenland gaan. Dat is heel goed. Internationalisering in het mbo is onterecht onderbelicht gebleven. Want ook daar zie je dat het speelveld van veel bedrijven steeds meer de hele wereld is.’

Als voorbeeld noemt de minister Astron, het Nederlands instituut voor radioastronomie in Drenthe, waar ze onlangs op werkbezoek was. ‘Ze doen daar wetenschappelijk onderzoek in astronomie en ontwikkelen fantastische telescopen. Maar ze hebben wel mbo’ers nodig om die te maken. Die werken daar in een internationale context.’

Wat doet u nog meer om de uitgaande mobiliteit te bevorderen?
‘Ik maak het mogelijk om het resultaat van in het buitenland afgelegde examens ook te vermelden bij een vrijstelling op de resultatenlijst. Zo wordt het minder lastig voor mbo’ers om over te stappen of door te stromen nadat zij een examen in het buitenland hebben gedaan. Daarnaast wil ik kijken hoe we kunnen inzetten op uitbreiding van de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties in het mbo zoals we dat ook in Beneluxverband doen in het hoger onderwijs. Ik wil me in eerste instantie richten op de Benelux en Duitsland omdat de behoefte van onderwijsinstellingen en werkgevers daar het grootst is.’

Kunt u zich voorstellen dat er in het buitenland mbo-studenten geworven gaan worden voor onze arbeidsmarkt?
‘Volgens de prognoses krimpt op termijn het hele Nederlandse mbo. Als je ziet hoeveel behoefte er is aan mbo’ers, kan ik me goed voorstellen dat we gaan werven in het buitenland. Als er in specifieke sectoren tekorten zijn die we in Nederland niet kunnen oplossen, sluit ik niet uit dat dat ook op kortere termijn gaat gebeuren.’

Speelt dat een rol in het besluit om de omkeerregeling in te voeren waarbij een inkomende student het onderdeel Nederlands op een lager niveau mag afsluiten, als hier op een hoger niveau Engels tegenover staat?
‘Ja, zeker. De komende periode ga ik in gesprek met het veld en regionale werkgevers. Op basis daarvan zal ik wellicht het voorstel voor de omkeerregeling aanpassen en er Duits in betrekken. In mijn werkbezoeken aan ROC’s in de grensstreek bleek er veel behoefte te zijn aan deze omkeerregeling. Daarom vind ik ook dat internationalisering in het mbo meer aandacht moet krijgen.’

Is de titel van uw visiebrief ‘Internationalisering in evenwicht’ ook van toepassing op het mbo?
‘Ja, dat lijkt mij vrij logisch. Je wilt in iedere onderwijssector balans in internationalisering. Maar de situatie in het mbo is heel anders dan in het hoger onderwijs.’